Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO1452

Datum uitspraak2004-01-30
Datum gepubliceerd2004-02-10
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers1394
Statusgepubliceerd


Indicatie

Nr. 1394 30 januari 2004 Za gewezen in de zaak van [eiser], wonende te [woonplaats], eiser tot cassatie, advocaat: Mr. J.P. Heering, tegen de gemeente 's-Gravenhage, zetelende te 's-Gravenhage, verweerster in cassatie, advocaat: Mr. J.A.M.A. Sluysmans. 1. Geding in feitelijke instantie...


Conclusie anoniem

Nr. 1394 Derde Kamer B PROCUREUR-GENERAAL BIJ DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN MR TH. GROENEVELD ADVOCAAT-GENERAAL Onteigening Conclusie van 12 december 2003 inzake: [Eiser] tegen DE GEMEENTE 'S-GRAVENHAGE 1. Feiten en procesverloop 1.1. [Eiser] is eigenaar van een perceel(1). Dat perceel is bij KB van 15 mei 2001(2) ingevolge art. 77, lid 1, aanhef en onder 1°, onteigeningswet ter onteigening aangewezen ten behoeve van - samengevat - de uitvoering van het stadsvernieuwingsplan 'Schilderswijk-Centrum, zevende herziening [a-straat]'. In dat KB is [eiser] aangewezen als eigenaar van het te onteigenen perceel. 1.2. Bij exploit van 27 januari 2003 heeft de gemeente 's-Gravenhage (hierna: de gemeente) [eiser] doen dagvaarden voor de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de Rechtbank) en (onder meer) gevorderd te harer name vervroegd de onteigening uit te spreken van dat perceel. 1.3. De Rechtbank heeft op 2 april 2003 in deze zaak vonnis(3) gewezen. De Rechtbank heeft in dat vonnis (onder meer) de gevorderde onteigening uitgesproken, het voorschot op de schadeloosstelling voor [eiser] vastgesteld op € 112.500 en drie deskundigen en een rechter-commissaris benoemd. 1.4. Tegen dit vonnis heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld, waarbij hij één middel van cassatie(4) heeft voorgesteld. 1.5. De gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. 1.6. Partijen hebben hun onderscheiden standpunten schriftelijk doen toelichten. 2. Beoordeling van het middel 2.1. De Rechtbank overweegt: 'Uit de stukken blijkt dat de Gemeente 's-Gravenhage bij brief van 31 mei 2000 een bod van fl. 175.000,00 heeft uitgebracht. Bij aangetekende brief van 16 augustus 2002 en exploit van 26 november 2002 is een bedrag van € 125.000,00 aangeboden. Dat voor aanvaarding van het aanbod van 26 november 2002 een termijn van tien dagen is gesteld, is in het licht van het voorgaande niet onredelijk. Vast staat immers dat de Gemeente 's-Gravenhage na het verzenden van de eerste brief aangaande de minnelijke verwerving van de onderhavige onroerende zaak (7 april 2000) tot het moment van dagvaarden niets van de zijde van [eiser] heeft vernomen. Daarbij geldt dat de dagvaarding eerst op 27 januari 2003 is uitgebracht en [eiser] in de tussengelegen periode voldoende gelegenheid heeft gehad het hem gedane aanbod alsnog te aanvaarden.' Daaraan verbindt de Rechtbank de gevolgtrekking dat 'de Gemeente 's-Gravenhage in de periode tussen de goedkeuring en het onteigeningsbesluit op 23 november 2000 en het uitbrengen van de onteigeningsdagvaarding op 27 januari 2003 voldoende serieuze pogingen heeft ondernomen de te onteigenen onroerende zaak bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen. Het verweer van [eiser] zal dus worden verworpen.' 2.2. Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen deze gevolgtrekking. Allereerst wordt betoogd dat het aanbod van de gemeente van 26 november 2002 niet aan de eisen van art. 17 Ow. voldoet, omdat de reactietermijn van tien dagen in de gegeven omstandigheden te kort zou zijn. In de tweede plaats wordt betoogd dat het aanbod van de gemeente niet aan de eisen van art. 17 Ow. voldoet, omdat het bod slechts een deel van de schade zou betreffen. 2.3. Mede in het licht van de omstandigheid dat [eiser] de stelling in feitelijke instantie dat 'eiseres geen serieuze pogingen heeft ondernomen om het perceel in der minne te verkrijgen en dat hem een onredelijke termijn voor aanvaarding van het aanbod, zijnde tien dagen, is vergund' kennelijk niet nader heeft onderbouwd, geeft het oordeel van de Rechtbank niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het evenmin onbegrijpelijk (zie HR 4 mei 1994, NJ 1996, 4 m.nt. MB). Het middel faalt derhalve. 2.4. Het cassatieberoep dient verworpen te worden. Ik zou menen dat dit kan geschieden op de voet van art. 81 Wet RO. 3. Conclusie Ik concludeer tot verwerping van het beroep in cassatie. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden A-G 1 Kadastraal bekend gemeente 's-Gravenhage, sectie [...] nummer [001], ter grootte van 1 are en 29 centiare. 2 KB van 15 mei 2001, nr. 01.002374, Stcrt. 18 juni 2001, nr. 114. 3 Rolnummer 03/336. 4 Het middel bevat twee onderdelen, het eerste deel is introducerend van aard en bevat geen klachten.


Uitspraak

Nr. 1394 30 januari 2004 Za gewezen in de zaak van [eiser], wonende te [woonplaats], eiser tot cassatie, advocaat: Mr. J.P. Heering, tegen de gemeente 's-Gravenhage, zetelende te 's-Gravenhage, verweerster in cassatie, advocaat: Mr. J.A.M.A. Sluysmans. 1. Geding in feitelijke instantie 1.1. De gemeente 's-Gravenhage (hierna: de Gemeente) heeft bij exploit van 27 januari 2003 eiser tot cassatie (hierna: [eiser]) doen dagvaarden voor de Rechtbank te 's-Gravenhage en in het belang van de ruimtelijke ontwikkeling en van de volkshuisvesting gevorderd vervroegd uit te spreken de onteigening ten name van de Gemeente van het perceel, kadastraal bekend gemeente 's-Gravenhage, sectie [...], nummer [001], plaatselijk bekend als [a-straat 1-2] te [plaats], van welke onroerende zaak [eiser] is aangewezen als eigenaar, en bepaling van het bedrag van de schadeloosstelling. 1.2. Bij vonnis van 2 april 2003 heeft de Rechtbank de gevorderde onteigening bij vervroeging uitgesproken, het voorschot op de schadeloosstelling voor [eiser] bepaald, de som van de door de Gemeente voor [eiser] te stellen zekerheid bepaald en drie deskundigen en een rechter-commissaris benoemd. 2. Geding in cassatie 2.1. [Eiser] heeft tegen het vonnis beroep in cassatie ingesteld. 2.2. De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 2.3. Partijen hebben vervolgens hun standpunten schriftelijk doen toelichten door hun voornoemde advocaten. 2.4. De Advocaat-Generaal Th. Groeneveld heeft op 12 december 2003 geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 3. Beoordeling van het middel Het middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep, veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 316,34 aan verschotten en € 1365 voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G Pos als voorzitter, en de raadsheren J.C. van Oven en C.J.J. van Maanen, en door de raadsheer A. Hammerstein uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2004.